Alzo, dat Christus dit uitwendig waterbad ingezet a
en daarbij toegezegd heeft, b
dat ik zo zekerlijk
met Zijn bloed en Geest
van de onreinigheid mijner ziel,
dat is, van al mijn zonden, gewassen ben, c
als ik uitwendig met het water,
hetwelk de onzuiverheid des lichaams pleegt weg te nemen,
gewassen ben.
Het is vergeving der zonden
van God uit genade te hebben
om des bloeds van Christus' wil,
hetwelk Hij in Zijn offerande aan het kruis
voor ons uitgestort heeft; a
daarna ook,
door den Heiligen Geest vernieuwd
en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn,
opdat wij hoe langer hoe meer der zonden afsterven,
en in een Godzalig, onstraffelijk leven wandelen. b
In de inzetting des Doops, welke alzo luidt:
'Gaat dan henen, onderwijst al de volken,
hen dopende in den Naam des Vaders,
en des Zoons, en des Heiligen Geestes' (Matth. 28:19);
En: 'Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden;
maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden' (Mark. 16:16).
Deze belofte wordt ook herhaald,
waar de Schrift den Doop
het bad der wedergeboorte
en de afwassing der zonden noemt;
'Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid,
die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid,
door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes' (Tit. 3:5);
'En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen, en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren' (Hand. 22: 16).