Dat ik mijn naaste niet onteer, haat, kwets of dood.
Dit mag ook niet in gedachten, woorden of daden
of het door anderen te laten uitvoeren. a
Van alle verlangens naar wraak moet ik afstand doen, b
want de overheid draagt het zwaard.
Zij heeft de taak om doodslag tegen te gaan en die te straffen. d
Ik mag ook mijzelf geen schade toebrengen
of moedwillig in gevaar begeven. c
Nee, God verbiedt afgunst, haat en woede-uitbarstingen.
Hij gebiedt juist dat wij onze naaste liefhebben als onszelf. a
We moeten tegenover hem geduldig, vredelievend,
zachtmoedig, barmhartig en vriendelijk zijn. b
Ook moeten we zoveel mogelijk voorkomen dat hij schade lijdt c
en we moeten zelfs onze vijanden liefhebben en helpen. d