'Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid'.
Dat is: Zulks alles bidden wij van U,
daarom, dat Gij,
als onze Koning, en aller dingen machtig,
ons alles goeds te geven,
den wil en het vermogen hebt, a
en dat alles, opdat daardoor, niet wij,
maar Uw heilige Naam eeuwiglijk geprezen worde. b
Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want eenzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen. Romeinen 10:12
Zo weet de Heere de godzaligen uit de verzoeking te verlossen, en de onrechtvaardigen te bewaren tot den dag des oordeels, om gestraft te worden. 2 Petrus 2:9
En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen; opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Johannes 14:13
En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben. En het zal Mij zijn tot een vrolijken naam, tot een roem, en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde; die al het goede zullen horen, dat Ik hun doe; en zij zullen vrezen en beroerd zijn over al het goede, en over al den vrede, dien Ik hun beschikke. Jeremia 33:8-9
Niet ons, o HEERE! niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil. Psalmen 115:1