Dat ik tegen niemand valse getuigenis geve, a
niemand zijn woorden verdraaie, b
geen achterklapper of lasteraar zij, c
niemand lichtelijk en onverhoord oordele of helpe veroordelen; d
maar allerlei liegen en bedriegen,
als eigen werken des duivels, e vermijde,
tenzij dat ik den zwaren toorn Gods op mij laden wil; f
insgelijks, dat ik in het gericht en alle andere handelingen
de waarheid liefhebbe,
oprechtelijk spreke en belijde; g
ook mijns naasten eer en goed gerucht
naar mijn vermogen voorsta en bevordere. h