God verbiedt niet alleen
dat stelen a en roven, b
hetwelk de overheid straft;
maar Hij noemt ook dieverij
alle boze stukken en aanslagen,
waarmede wij onzes naasten goed
denken aan ons te brengen, c
hetzij met geweld of schijn des rechts,
als met vals gewicht, el, maat, waar, d munt,
woeker, e of door enig middel, van God verboden;
daarenboven ook alle gierigheid, f
alle misbruik en verkwisting Zijner gaven. g
Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beerven. 1 Korinthe 6:10
Doch niet geheellijk met de hoereerders dezer wereld, of met de gierigaards, of met de rovers, of met de afgodendienaars; want anders zoudt gij moeten uit de wereld gaan. 1 Korinthe 5:10
Wee u, gij verwoester, die niet verwoest zijt, en gij, die trouwelooslijk handelt, waar men niet trouwelooslijk tegen u gehandeld heeft! Als gij het verwoesten zult volbracht hebben, zult gij verwoest worden; als gij het trouweloos handelen zult voleind hebben, zal men trouwelooslijk tegen u handelen. Jesaja 33:1
En hem vraagden ook de krijgslieden, zeggende: En wij, wat zullen wij doen? En hij zeide tot hen: Doet niemand overlast, en ontvreemdt niemand het zijne met bedrog, en laat u vergenoegen met uw bezoldigingen. Lukas 3:14
Dat niemand zijn broeder vertrede, noch bedriege in zijn handeling; want de Heere is een wreker over dit alles, gelijk wij u ook te voren gezegd en betuigd hebben. 1 Thessalonicenzen 4:6
Een bedriegelijke weegschaal is den HEERE een gruwel; maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. Spreuken 11:1
Een rechte waag en weegschaal zijn des HEEREN; alle weegstenen des zaks zijn Zijn werk. Spreuken 16:11
Alzo zegt de Heere HEERE: Het is te veel voor u, gij vorsten Israels! doet geweld en verstoring weg, en doet recht en gerechtigheid; neemt uw uitstortingen op van Mijn volk, spreekt de Heere HEERE. Een rechte waag, en een rechte efa, en een rechte bath zult gijlieden hebben. Ezechiƫl 45:9-10
Gij zult geen tweeerlei weegstenen in uw zak hebben; een groten en een kleinen. Deuteronomium 25:13
Die zijn geld niet geeft op woeker, en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. Psalmen 15:5
Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent, zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. Lukas 6:35
Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beerven. 1 Korinthe 6:10
Zijt niet onder de wijnzuipers, noch onder de vleesvreters; Want een zuiper en vraat zal arm worden; en de sluimering doet verscheurde klederen dragen. Spreuken 23:20-21
In des wijzen woning is een gewenste schat, en olie; maar een zot mens verslindt zulks. Spreuken 21:20