Dat wij niet alleen met vloeken a
of met valsen eed, b
maar ook met onnodig zweren, c
den Naam Gods niet lasteren noch misbruiken,
noch ons met ons stilzwijgen en toezien
zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken; d
en in het kort,
dat wij den heiligen Naam Gods
anders niet dan met vreze en eerbied gebruiken, e
opdat Hij van ons recht beleden, f aangeroepen, g
en in al onze woorden en werken geprezen worde. h
En tot de kinderen Israels zult gij spreken, zeggende: Een ieder, als hij zijn God gevloekt zal hebben, zo zal hij zijn zonde dragen. En wie den Naam des HEEREN gelasterd zal hebben, zal zekerlijk gedood worden; de ganse vergadering zal hem zekerlijk stenigen; alzo zal de vreemdeling zijn, gelijk de inboorling, als hij den NAAM zal gelasterd hebben, hij zal gedood worden. Leviticus 24:15-16
Gij zult niet valselijk bij Mijn Naam zweren; want gij zoudt den Naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de HEERE. Leviticus 19:12
Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den boze. Mattheüs 5:37
Doch voor alle dingen, mijn broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch enigen anderen eed; maar uw ja, zij ja, en het neen, neen; opdat gij in geen oordeel valt. Jakobus 5:12
Als nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. Leviticus 5:1
Die met een dief deelt, haat zijn ziel; hij hoort een vloek, en hij geeft het niet te kennen. Spreuken 29:24
Maar zweer: Zo waarachtig als de HEERE leeft! in waarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem beroemen. Jeremia 4:2
Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. Jesaja 45:23
Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Mattheüs 10:32
Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid. Romeinen 10:9-10
En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. Psalmen 50:15
Ik wil dan, dat de mannen bidden in alle plaatsen, opheffende heilige handen, zonder toorn en twisting. 1 Timotheüs 2:8
En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in de Naam van de Heere Jezus, dankende God en de Vader door Hem. Kolossenzen 3:17
Want de Naam van God wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is. Romeinen 2:24
De dienstknechten, zovelen als er onder het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten, opdat de Naam van God, en de leer niet gelasterd worde. 1 Timotheüs 6:1