Dat wij niet alleen met vloeken a
of met valsen eed, b
maar ook met onnodig zweren, c
den Naam Gods niet lasteren noch misbruiken,
noch ons met ons stilzwijgen en toezien
zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken; d
en in het kort,
dat wij den heiligen Naam Gods
anders niet dan met vreze en eerbied gebruiken, e
opdat Hij van ons recht beleden, f aangeroepen, g
en in al onze woorden en werken geprezen worde. h